santetjan Duister als de Nacht
Joined: 03 Feb 2002 Posts: 68
|
Posted: Fri Feb 15, 2002 5:49 pm Post subject: De terugkomst van een Prinses |
|
|
Langzaam lost het wit op in verblindend zwart, langzaam verdwijnt de wind uit haar haren, het gevoel van satijnen bloemen op haar lippen: als de dikke misten van de ochtend door de straten van de stad gaan en in haar spoor een nieuwe stad met zich meenemen, is haar dag voorbij, en kan ze rusten. In haar roes kan ze voelen hoe haar lichaam geen gevoel meer kent, hoe de lucht om haar heen hard word en stilstaat. Dan klinkt het doffe geluid van een vallende massa ver boven haar, schrapend en vallend, schrapend en vallend - en dan is het stil.
Als elke dag verdwijnen de misten van de heuvel waarop de stad staat, terug naar de wouden, en laten achter zich een heldere sterrenhemel achter. Onmiddelijk steekt een koude wind op, die de bladeren hoog in de bomen doet ruisen, en wiens koude zowel de paar grafstenen als de grote hopen aarde aanraakt in de schaduw van de duistere wouden, wier torenende vormen zich uitspreiden over het halve blikveld. Zittend tegen een steen kijkt Gernot naar wat hij uit zijn buidel haalt: de dag is goed voor hem geweest, want niet alleen haalt hij een aantal zilverstukken te voorschijn, maar ook een hele kip, een bos wortelen, en wat uien - en dat zonder dat hij het met de rest in de stad hoeft te delen. Afwezig neuriend werkt Gernot delen van de kip naar binnen, tevredend kluivend aan het bot, als een dikke mist vanuit de wouden het hele veld omgeeft. Hij kijkt even verbaasd om zich heen: meer mist?, en haalt dan zijn schouders op. Als de mist immer dikker word, en de fonkelende sterren maakt tot brengers van een gedempt geel licht, en als de mist immer meer de geur meebrengt van vochtige aarde en zwaar parfum, lijkt de grond voor hem open te barsten, en een verblindende lichtflits van lichtend zwart doet hem de handen voor de ogen slaan. Knipperend opkijkend is de mist goeddeels verdwenen, maar nog immer zijn de sterren niet meer dan zachtgele lampen, en nog immer is de lucht dik en zwaar van geurig parfum. Recht voor hem staat een gestalte, zacht beschenen door het gele licht: heur ravenzwarte haren wikkelen zich om haar schouders, armen, en heupen. Lang zijn haar benen, die op hem toekomen, uitnodigend haar heupen, hoog en ferm haar borsten; de rode lippen zijn half open, de zo zwarte ogen, die zo vreemd afsteken tegen die zo witte huid, zijn half geloken, maar lijken hem volledig op te nemen. Hij kijkt haar met open mond en is niet in staat te bewegen. Als een hand met lange vingers langzaam zijn schouder beroerd voelt hij zijn hele lijf van hitte en passie branden: zijn leden trillen als zij zich tegen hem aan nestelt.
De wind is koel, en voert haar zoete geur met zich mee; haar lichaam is warm, zacht, en gewillig in zijn armen. Hij staart naar haar gezicht, afgetekend tegen de nachtelijke hemel, en voelt haar lichaam zich voortdurend tegen het zijne aanschurken en weer verwijderen, maar iedere keer komt zij dichterbij, en steeds meer worden hun lichamen één. Met grote ogen en open mond, hijgend en kreunend, ziet hij hoe zij hem onbewogen aankijkt, en voelt hij hoe haar bewegingen de enorme hitte in zijn lijf voortdurend verhoogt, het trillen van zijn lichaam voortdurend doet toenemen. Hij geeft een snik van pijn als zijn passie een crescendo bereikt, en voelt dan de leegte: afwezig zijn gevoel en leven. Alleen is er de loomte, en de leegte, waarin hij wegzakt; de grond die onder hem opengaat en hem verzwelgt. Pas als zijn naakte lichaam koud is staat ze van hem op. Een beetje rood tekent haar wangen, iets meer vief zijn haar stappen. Ze voelt zich echter nog immer niet voldaan, nog immer niet compleet, en zonder precies te weten waarom loopt ze naar de stad. Geen wachtsman kan haar weerstaan al zij hun dromen binnendringt en in hun passie hun leven opzuigt. Terug is zij in de straten die haar bekend zijn, en even blijft ze hier staan om de bloem uit heur haar te halen alvorens door te lopen.
Langzaam dwarrelt het duistere blad van de zwarte lotus op de nog vochtige keien in de vroege morgen van de stad Raganorck. Spoedig zal zij door de misten worden weggevoerd. |
|