Raganorck Forum Index Raganorck

 
 FAQFAQ   SearchSearch   MemberlistMemberlist   UsergroupsUsergroups   RegisterRegister 
 ProfileProfile   Log in to check your private messagesLog in to check your private messages   Log inLog in 

In Duister Gehuld 1b

 
Post new topic   This topic is locked: you cannot edit posts or make replies.    Raganorck Forum Index -> De Geschiedenis van Raganorck
View previous topic :: View next topic  
Author Message
Uriel
Dromenvanger


Joined: 17 Oct 2002
Posts: 1179
Location: Utrecht

PostPosted: Sat Apr 09, 2005 1:17 pm    Post subject: In Duister Gehuld 1b Reply with quote

((ooc: Tweede deel van de gebeurtenissen in de oude draad In Duister Gehuld. Dit is de afsplitsing waarvan in ‘In Duister Gehuld 1a’ melding gemaakt wordt.))
* * *

Lupijn:

((Lupijn vanuit: “De dwalende kamers, De bibliotheek”))

Een jagende adem, zachte voetstappen... Er sluipt iemand door het doolhof van de dwalende kamers. Zijn houding gebogen, zijn handen als klauwen gekromd, zijn ogen als een waanzinnige, zijn pupillen rood opgloeiend in het donker...

Het Beest dat jaren in Lupijn’s geest had gesluimerd was ontwaakt en had de mens Lupijn geheel in zijn macht. En net zoals alle roofdieren, net ontwaakt uit een lange winterslaap dacht ook dit roofdier maar aan één ding...

Voedsel...

* * *

Leana Terived:

((Leana uit de Taverne -> terugkomst van de strijd.))

Een onschuldig wezen loopt door de Dwalende Kamers, nou ja, onschuldig?
Een schaduwwezen, een schaduwdochter, iemand die niet opvalt, een scheinheilige, een bedrieger.
Ze bedroog niemand. Dat doet ze nog steeds niet. Ze is ook niet van plan dat te gaan doen.
Lupijn... ze moet Lupijn vinden... Opeens hoort ze een jagende adem, voetstappen klinken op de koude vloer.
Angst! Angst schiet als een bliksemschicht door Leana's lichaam. Verstijft blijft ze staan, de angst heeft zich meester gemaakt van haar...

* * *

Lupijn:

Een bekende geur vindt zijn weg naar Lupijn’s neusgaten... De geur van een mens... De geur van een prooi... Hij blijft stokstijf stil staan en snuift... Vlakbij... Mals vlees en bloed dat door aderen gepompt word door een kloppend hart...

Iets in zijn geest ontwaakt en langzaam versmelt het menselijke lichaam van Lupijn met de schaduw waarin hij staat. Haren groeien, ledematen veranderen van vorm, neus wordt snoet, tanden worden vlijmscherp en de hele tijd blijft er in de pupillen die vreemde dieprode gloed branden...
De wonde in Lupijn’s zij, veroorzaakt door de dolk van Galliminus, trekt dicht en het bloeden stopt. Een diepe grom klinkt door het duistere labyrinth van de dwalende kamers... Dan: beweging. Een grote schaduw sluipt de gang op, de prooi achterna. Het enige dat achterblijft is een grote pootafdruk in een bloedplas op de grond...

* * *

Leana Terived:

Een ijskoude gil galmt door de gangen. Een monster! Een monster!
Leana wil rennen, maar ze kan het niet. Haar benen weigeren haar te gehoorzamen. Ze was steenkoud en spierwit, ze had een mens zien veranderen tot een gruwelijk monster!
"Jij...jij..." stamelt ze. Dan kan ze op eens weg komen. Ze stuift de gang over, hopend dat het wezen haar niet achter na komt...

* * *

Lupijn:

De grote wolf met een ruige grijze pels en twee rood opgloeiende lichtpunten in zijn oogkassen sluipt stil op zijn prooi af, zijn blik onafgebroken op de plek waar hij zijn dodelijke beet zal plaatsen: de keel, waar de halsslagader klopt... De geur van angst kietelt aan zijn neusvleugels.

Opeens draait de prooi zich om en zet het op een rennen. Tevreden grommend versnelt de wolf zijn pas, nu begint de jacht pas echt. Hij rent steeds harder en komt hij steeds dichterbij. Hij zit nu vlak achter de angstig vluchtende prooi. Zijn spieren spannen zich voor de sprong, zodat zijn scheurende kaken hun werk kunnen doen...

* * *

Leana Terived:

Weer een gil, dit keer van doodsangst.
Leana liet zich op de grond vallen toen ze doe wolf hoorde springen. Met haar armen over haar hoofd probeerde ze zich te beschermen.
Opeens herinnerde Leana zich dat ze de dolk bij zch had. Ze kon zich verdedigen, maar voor hoelang?
Angstig probeert ze de dolk te pakken, maar voordat ze hem kan vinden, is de wolf boven op haar gesprongen. Zijn tanden zijn net door de verkeerde plek gekomen, maar toch genoeg om haar te verwonden. Haar arm bloedt en ligt slap op de grond. Hopend dat de wlf evetjes wacht, grijpt Leana weer naar de dolk...

* * *

Lupijn:

Zijn sprong en zijn scherpe tanden missen hun doel, de breekbare nek,
omdat de prooi zich plotseling op de grond laat vallen. Toch schuurt een scherpe hoektand langs de arm van zijn prooi, een diepe, bloederige schram achterlatend. Hij landt een stukje verder op zijn poten en keert zich razendsnel om. De prooi ligt weerloos op de grond. De zilte smaak van bloed in zijn bek drijft hem tot razernij en met een woeste sprong landt hij boven op zijn prooi, klaar voor de laatste dodelijke beet aan dit angstig wriemelende schepsel, op de plaats die nu onbeschermd voor hem ligt... De keel...

* * *

Leana Terived:

"Hou op..." de angst knijpt haar keel dicht, haar adem piept en ze voelt zich zwak. Een laatste greep naar haar dolk, maar die zit ver onder haar kleding weggestopt. "Ik wil niet dood..." klinkt het trillerig. Tranen prikken in haar ogen, maar wat heeft ze er aan? Ze gaat toch zo dood, de wolf heeft het gewonnen van haar. Ze is nu een slachtoffer, niets kan haar meer schelen. Ze is zwak, te zwak.
Ik wil het niet! Een energiestroom vloeit door haar lichaam. Heel even een vleugje van hoop, dat iemand haar komt redden. De vlam dooft, ze ligt nog steeds in het donker met een enorme bloeddorstige wolf die zo kan aanvallen. Er is nauwelijks een klein lichtje over, Leana weet niets meer en voelt niets meer. Ze is niet dood...
Verward probeert Leana op te staan, ze voelt zich duizelig. Het opstaan wordt verhindert door ee groot beest wat bovenop haar staat. Het bewegen lukt nog nauwelijks. haar arm doet pijn. Ze wil weten wat voor een wond ze heeft, ze kan er niet bij... verslagen laat ze haar goede hand terug vallen. haar vingers blijven haken aan een leren touwtje. Ze kan alleen voelen en horen, de rest van haar zintuigen staan op stand-by. Voorzichtig betast ze de steen aan het touwtje. Met haar nagels gaat ze langs de vormen die er zijn ingekerft. Energie stroomt door haar vingers naar binnen. Ze voelt zich minder zwak, maar ze ziet niets. ze voelt hoe de grote wolf aan haar begint te sjorren, ze kan niets tegen hem doen... Ze klemt de amulet in haar goede hand.

Edited by: Leana Terived at: 5/1/03 3:30:48 pm

* * *

Lupijn:

Vlak voordat hij toe wil slaan, schiet er iets door de razernij in zijn instinct. De grote wolf stokt in zijn bewegingen. Het is de mens in hem die zich verzet, die het Beest wil bedwingen, al is het maar zwakjes. Dan verdwijnt het weer en de honger naar vlees en bloed slaat weer toe.

Het beest richt zijn aandacht weer op zijn prooi, die onder hem inmiddels bewegingsloos op de grond ligt. De wolf snuift even en draait zich dan om. Hij neemt de enkel van het stille meisje in zijn bek en begint zijn prooi weg te slepen naar een stille, donkere plek, om het daar ongestoord de keel door te kunnen bijten en zijn dorst naar bloed te kunnen laven aan het levensvocht dat uit de nog kloppende hals van zijn prooi zal stromen...

De prooi is verrassend licht en het grote monster sleept het meisje moeiteloos voort.

* * *

Galliminus:

((<-Galliminus Dwalende Kamer-Bibliotheek))

Galliminus was het bloedspoor gevolgd vanuit de bibliotheek. Het monster liep in een redelijk versnelde pas, dit kon hij opmaken uit de druppels bloed die in een uitgerekte vorm op de onbetaalbare vloerkleden waren gevallen. Ophelia zou een beroerte krijgen als ze de vlekken zou zien, laat staan de wetenschap van een wolfman in haar kasteel. Om de zoveel passen waren er enkele bloedvlekken te zien. Een enkele keer kwam er een bediende uit een van de vertrekken die hij het bevel gaf om in de kamer te blijven en de deur op slot te doen. Galliminus dacht er liever niet aan dat het monster wat eens Lupijn was zijn klauwen zo uitslaan naar een van de machteloze kasteeldienders.

Aangekomen bij een nauwe corridor hoorde hij geschuif, en de olielampen wierpen een vreemde schaduw op de muur waar hij tegenaan keek. Een gehurkt wezen wat langzaam verder kroop. Galliminus keek voorzichtig om de hoek en zag hoe het wezen over een vrouw gebogen zat met zijn muil om het been van de deerne. Het was misschien Lupijn geweest, maar Galliminus kon niet toelaten dat het beest een onschuldig leven zou nemen,..als hij dat al niet gedaan had.. Galliminus hoopte dat de vrouw nog leefde. Als hij plotseling tevoorschijn zou komen zou het beest de vrouw misschien alsnog doden. Wat te doen?

Galliminus haalde zijn dolk uit de schede en hield die losjes vast aan het lemmet. Voorzichtig stapte hij de gang in, en zijn ogen dwaalde af naar de nek en de schouder van het beest. Hij hield de dolk boven zijn hoofd en met een soepele beweging wierp hij de dolk met veel kracht richting het monster. De dolk draaide door de lucht en het monster keek op,..de nkel van de deerne viel uit zijn muil. De dolk scheerde op een haarlengte langs het gezicht van het beest en boorde zich in een deur net naast het tweetal.. Hier had Galliminus niet op gerekend,...de reflexen van het beest waren zuiver, te zuiver.
Galliminus trok Dondertoorn uit de schede en liep langzaam op het beest af wat hem met ogen vol bloedlust aankeek... Hij moest diep in zichzelf tasten om de energie op te roepen voor zijn stootgebed. Of het lag aan dit vervloekte kasteel of aan het duistere artefact wat hij vastgehouden had wist hij niet...maar hij vond dat kleine beetje kracht wat hij zo hard nodig had op het moment.
"In naam van mijn Heer Randragam, en zijn Goddelijke Hemelrijk, Onheilig Gebroed, wijk terug!! Gij zult hier nimmer passeren!!!"

* * *

Lupijn:

Het had een zachte voetstap gehoord in het duister achter zich en daarna een geur geroken die vagelijk bekend voorkwam... De grote wolf draait zijn kop om en zakt losjes door zijn voorpoten om het glinsterende ding dat op hem af komt te ontwijken, ondertussen de enkel van het meisje loslatend. Een diep en dreigend gegrom, de zware bastoon dreunend door de gang, klinkt op vanuit de keel van het beest, zijn enorme tanden blikkeren in het licht van de olielampen die hier en daar een schaarse licht werpen in het duister en de rode lichtpuntjes in zijn oogklassen lijken feller te gloeien.

Op het moment dat zijn belager een zwaard trekt en dichterbij komt, stapt de wolf over het lichaam van het meisje heen, opent zijn bek en laat zijn kop vlak boven de weerloze keel van het meisje hangen, klaar om de keel met één woeste beet open te scheuren. Waarschuwend grommend blijft zijn blik onafgebroken op zijn belager gericht. Met elke stap die de man dichterbij zet, zakt de kop van de wolf langzaam naar de keel toe, waar de halsslagader verleidelijk klopt...

* * *

Ik zal de Gelovigen beschermen.
Ik zal nooit een gevecht uit de weg gaan, behalve om eer of genade te schenken.
Ik zal ter aller tijden streven naar Ridderlijke Volkomenheid.
Ik zal het kwaad zuiveren of elimineren, in al zijn gedaantes.
Ik zal onvoorwaardelijke liefde hebben voor ieder eervol levend wezen, ongeacht zijn of haar daden, en me willen opofferen voor de welvaart van velen.
Ik zal vrede hebben met mijn herinneringen, en de gevolgen van mijn daden


Dit waren enkelen van de Wetten van Randragam die door zijn gedachten schoten,...Het beest was sluw,..en te slim voor een normaal dier. Het zag ernaar uit dat Galliminus altijd te laat zou komen, wat hij ook zou doen. Deze onschuldige ziel mocht niet sterven...Galliminus zou het zichzelf nooit vergeven... Liever hijzelf dan een onschuldige,..Hij had gezworen om de mensheid te behoeden voor het kwaad, ook al zou dit ten koste zijn van zichzelf.
Hij deed een stap achteruit en voorzichtig legde hij zijn tweehander op de vloer. Hij gaf het een duw naar achteren,.. zijn vertrouwde Dondertoorn gleed over het rijkelijk versierde vloerkleed en kwam ver buiten zijn bereik tot stilstand. Hij deed zijn armen voorzichtig omhoog..
"Rustig maar,..ik doe je niets.. Pak mij maar...Ik ben een eervolle prooi.."
......hierna deed Galliminus zijn kin omhoog om zijn blote nek te laten zien,...Hij wist niet wat er hierna zou gebeuren,...een directe confrontatie met het beest zou hij afleggen zonder wapen, maar hij had geen keuze.."Randragam sta mij bij", fluisterde hij... Hij hield zijn ogen op het beest...niet wetend wat komen zal.

* * *

Uriel:

Kind van de Koude uit de Koninklijke vertrekken

Voorzichtig nu geboden de stenen. Kind van de Koude hield halt. Hij hoorde een menswezen in de gang om de hoek. Staal schoof over een tapijt, hij hoorde gegrom. Een beest zeiden de stenen. Voorzichtig klauwde hij om de hoek en stak zijn hoofdje net ver genoeg vooruit om te zien wat er aan de hand was.

Een menswezen lag op de grond, een jong menswezen nog. Een beest stond er voorover gebogen overheen en een ander menswezen stond verderop in de gang. Het was een menswezen in staal. Een menswezen dat in de diepte was geweest en weer was weggegaan. Het was een van de menswezens die de schaduwheer had bedwongen. Kind van de Koude trok vlug zijn hoofd terug. Wat moest hij doen? Maar de stenen gaven geen antwoord meer. Ze zwegen stoïcijns zoals alleen stenen zwijgen kunnen. Kind van de Koude leunde met zijn rug tegen de muur en voelde hun koelte. Hij zou hier een besluit moeten nemen. Menswezens of beest? Waarom was hij ook ooit uit de veilige duisternis gekropen? Hij wou hier niets mee te maken hebben, maar hij moest. Hij zuchtte en wachtte af. Er was nog tijd toch? Voorzichtig gluurde hij weer om de hoek om te zien hoe het verder gaan zou...

* * *

Leana Terived:

Er gebeurde van alles... Iets schoot vlak langs haar en hetgene wat ze had achter gelaten kwam weer terug, en met hem kwam ook de angst.
Haar vingers waren nog steeds om het touwtje van de amulet gedraaid. Een warme adem voelde ze bij haar keel, het beest wilde bijten. Een harde stem dreunde over hen heen. Het was koud.
De adem kwam dichter bij haar en werd warmer, in paniek schoot haar arm uit. Het touwtje van de amulet knapte en de amulet kwam tegen iets ruigs en ruws. Een wit licht vulde de ruimte, opeens kon Leana alles zien. Ze wilde gillen, maar er kwam geen geluid uit haar keel. Voordat het licht doofde, zag ze nog net dat er een zwarte berenklauw op de vacht van de wolf was gebrand. Een klauw die er nooit uit zou gaan...

* * *

Uriel:

Kind van de Koude gilde en sloeg zijn klauwen door de dikke vloerbedekking heen, diep in de stenen vloer. Hij gilde en de stenen gilden met hem. Het licht, de menswezens wisten niet wat ze deden. Zijn gevoelige ogen, zo bruikbaar in de duistere krochten onder het kasteel, waren hier niet voor gemaakt. Trappelend drukte Kind van de Koude zich tegen de stenen muur en probeerde de pijn uit zijn hoofd te schudden. Zijn klauwen trokken diepe voren in de keiharde steen onder de dikke tapijten.

* * *

Lupijn:

Toen hij zag dat de man een stap naar achter deed, lichtte hij zijn kop iets op, bij de keel van het meisje vandaan. Hij snoof eens diep. De geur van de man riep een gevoel van herkenning op. Opeens voelde hij een felle pijn branden in zijn zij. De wolf stiet een hort gehuil uit en sprong van schrik naar voren, over het meisje heen, richting de man die verderop stond. De brandende pijn echter, werd een brandende, uitzinnige razernij. De wolf zette lenig zijn landing door in een volgende sprong, zijn bek met blikkerende tanden wijd open, recht op de keel van de man in staal af...

* * *

Galliminus:

Het ging heel snel plotseling,..er gebeurde iets en de wolf werd woedend.. Het beest kwam met een onvoorstelbare vaart op Galliminus afgestormt met een blik om te doden.. Voordat Galliminus het in de gaten had liet hij zich achterover vallen en ving hij het zware lichaam van de wolf op zijn benen... Het was een reflex,...met dezelfde kracht als dat de wolf op hem af kwam stormen werd hij nu gelanceerd over Galliminus heen. Een kabaal...De Wolf beukte een kast omver en serviesgoed en bestek verspreidde zich over de vloer.. Galliminus krabbelde overeind en sprong half richting de vrouw... Hij trok de dolk uit de deur, maar voordat hij de kans had om de deur te openen was de wolf weer helemaal te been. Galliminus zat geknield bij de vrouw...Hij moest haar hier weg krijgen... De wolf was vastberaden... Galliminus zou hier nooit van kunnen winnen,..het was enkel uitstel van executie.
"Vlucht, jonge Deerne,..Ik probeer het beest tegen te houden."

* * *

Leana Terived:

"Dit... heb ik gedaan..." mompelde Leana, ze viel bijna weer flauw. Ze liep wankelend naar een muur en tweunde daar tegen aan. Toevallig was dat de muur waar het Kind van de Koude was achter verscholen.
Haar schouder steunde tegen de koele muur. Haar armen hingen slap langs haar lichaam. Opeens voelde ze iets warms, een heft van een mes of dolk. Ze greep ernaar en pakte zomaar de dolk waar ze zo lang naar had gezozcht.
Iets zei haar dat de dolk bepaalde krachten had. Het voelde licht in haar hand, maar was toch stevig.
Voorzichtig wankelde ze weer naar de ridder. Hij ook, hij straalde ook kracht uit. Maar zijn dolk zou hem niet helpen. Zijn zwaard evenmin.
"Kijk...dit," ze rijkte de ridder de dolk aan. "Gebruiken..."

* * *

Lupijn:

Hij sprong overeind tussen de puinhopen van de kast vandaan en draaide zich weer naar zijn prooien toe. Met een diep gegrom opklinkend uit zijn keel rende hij op de man af, de fel opgloeiende blik nimmer van diens keel afwijkend...

Maar vlak voor hij bij de man was veranderde hij plots van richting en sprong naar de prooi die net nog machteloos onder hem had gelegen... Met een doffe klap kwam de wolf tegen de borst van het meisje aan, dat lichter was dan hij had verwacht had. Ze vlogen samen tegen de muur en vielen daarna op de grond. Hij zette instinctief zijn tanden in het eerste dat hij te pakken kreeg en begon woest grommend zijn kop heen en weer te zwaaien, trekkend en scheurend...

Hij had echter zijn tanden niet in het vlees van het meisje gezet, maar in haar bovenkleding, dat scheurend meegaf onder het geweld dat de wolf erop losliet. Toen hij niet de smaak van bloed in zijn bek proefde, liet hij los om zijn volgende beet beter te plaatsen. De roodgloeiende blik richtte zich weer op haar keel...

* * *

Uriel:

Een hoop kabaal, menswezens stemmen, vlakbij is het nu! Kind van de Koude zit trillend tegen de muur aan. Verstard nu het licht gedoofd is. Wat moet het doen? Wat moet het doen? Er komt geen enkele heldere gedachte op naast deze ene vraag. Voorzichtig gluurt hij weer om de hoek, maar schrikt als hij vlakbij zich de mouw van een jurk ziet. Zo dichtbij de menswezens... zo dichtbij. De man die in het duister was staat nu aan deze kant van de gang. De wolfbeest verderop. Wat te doen nu? Dan een diepe grom van het wolfbeest. Naast hem, vlakbij, komen de wolfbeest en het Vrouwmenswezen terecht op de grond. Woest met zijn kop schuddend trekt het beest aan zijn prooi. Kind van de Koude heeft geen tijd meer om te denken, de stenen te raadplegen.
In een oogwenk neemt hij een beslissing. Rennen! Altijd maar rennen, de stenen zullen zijn weg wijzen. Rennen en de wolfbeest wegleiden van het onschuldig vrouwmenswezen en de man die in het duister was. Hij schiet tevoorschijn vanachter de muur en rent recht op de wolfbeest af. Springt dan krijsend met zijn klauwen bovenop de wolfbeest en zet zich af. Zijn klauwen schuren nog een keer langs de muur als hij er tegen aan komt en er weer vanf veert om zijn wilde vlucht in te zetten. Klauwen graaiend op de dure vloerbedekking en deze aan stukken rijtend in de bochten snelt hij door de gangen.

* * *

Galliminus:

Een onheilig en onmenselijk creatuur sprong weg uit de schaduwen nadat de deerne werd aangevallen door de wolf. Haar kleding werd half van haar lijf gereten en ze stond halfnaakt voor Galliminus,... Hij moest nu kiezen tussen goed gedrag en ridderlijkheid. Uit respect voor de gehavende Deerne keerde hij zijn hoofd weg. De dolk die zij hem zojuist had willen geven viel op de grond,...toen het rare wezen tevoorschijn kwam reageerde de wolf. De wolf sprong op en met zijn poten schopte hij tegen de dolk aan die verweg schoot de gang in,...onder een grote kast.

Plotseling schoot de wolf op en rende achter het onmenselijke creatuur aan.. Galliminus had geen tijd om na te denken over chaos die zich hier voltrok. Hij had nog steeds zijn zware dolk in de hand en rende achter de wolf aan. Zij gingen de hoek om en de wolf rende rechtsom een trap af. Vanaf de overloop sprong Galliminus over de ballustrade en lande hard op de wolf. Zij rolde beiden van de lange trap af,..en hielden elkaar ferm vast. Galliminus voelde zijn spieren kneusen en lichaam beurs worden door deze val van de trap, maar hij mocht niet opgeven. Een klauw van de wolf scheurde zijn plaatmalieën open en de nagels storte zich in het zachte vlees van zijn onderbuik. Helse pijnen schoten door zijn lijf en in een reflex liet hij de dolk neerstorten in de nek van de wolf.

* * *

Uriel:

Kind van de Koude rent een bocht om en een trap af met het wolfbeest vlak achter hem. Plotseling hoort het het geluid van een neerploffend zwaar iets en een gevecht. Hij komt scheurend over de dure vloerbedekking tot stilstand en draait zich al glijdend om. De man die in het duister was, heeft zich weer bovenop de wolfbeest gestort! Kind van de Koude haalt korte snelle ademteugen. De sprint was vermoeiender dan hij dacht, maar hij snapt niet waarom de man die in het duister was dit doet... Verbaasd kijkt hij vanaf een afstandje toe, hijgend en zijn grote lichtgevoelige ogen tot spleetjes geknepen hier in dit bovengrondse menswezenrijk.

* * *

Leana Terived:

Leana zag weer alles langs haar flitsen. Ridder was er, ridder was er weer niet. Wolf weg, iedereen weg.
Ze was blij dat ze alleen was, ze voelde zich moe en vrij, maar toch broeide er iets binnen in haar.
Toen ze blij was dat ze alleen was, miste ze opeens iets. Ze wilde dat er iets bij haar was. Geen persoon, maar een dier dat haar zou begrijpen. Ze hoorde snuiven, meteen spanden al haar spieren zich sameen en snel ontspanden ze weer, vanwege de pijn in haar arm. Een hond met gebogen kop snuffelde rond op de gang. Hij bleef bij bloed stilstaan en gromde even kort. Hij liep over de kapotte tapijten regelrecht naar Leana toe. Ze schrok en viel achterover. De hond kwam dichterbij en Leana probeerde weg te komen.
Leana schrok toen ze met een bonk tegen de muur aankwam en de hond nog dichter bij haar kwam. Tot Leana's grote verbazing ging de hond aan haar voeten liggen.
Na een tijdje probeerde Leana de vreemde hond aan te raken. Hij liet het toe en bleef gewoon liggen. Ze begreep da de hond haar vriend wilde zijn.
"Je bent lief," zei Leana terwijl ze door zijn ruige vacht roste. "Vind je Bras een mooie naam? Als je dat vindt, zal ik je zo noemen."
De hond gromde genoegelijk.

* * *

Lupijn:

De wolf stiet een hees gejank uit, toen het staal in hem werd gestoten, op de plek waar zijn nek overging in de schouder. Razend draaiend en klauwend probeerde hij zich te bevrijden van de aanvaller die plotseling op hem gedoken was. Zijn nagels maaiden zich krachtig scheurend een weg door de plaatmaliën en vond hun weg naar het vlees. De scherp gepunte tanden beten zich vast in de arm, in de ruimte tussen maliënkolder en pantserhandschoen, rukkend en trekkend met zijn kop probeerde hij het vlees van het bot te scheuren, om zijn aanvaller te dwingen los te laten.

Ridder en wolf rolden woest worstelend verder en braken onder aan de trap dwars door een deur, een kamer in. Versuft van de klap liet de wolf de arm van de ridder los. Hij probeerde weer op zijn poten te gaan staan en keek zoekend rond naar waar zijn aanvaller terechtgekomen was...

* * *

Roberto Schwarzherz:

Als uit het niets verschijnt heer Schwarzherz, gevolgd door twee mannen in zwart-met-zilveren uniformen op de plaats waar zojuist nog een ridder en een monsterachtige wolf stonden, en nu een meisje, of een jonge vrouw, met een hond tegen de muur zit. Dat er nog een wezen was is het drietal ontgaan. Met een hoofdknik stuurt Roberto zijn mannen achter de ridder en de wolf aan, ze weten wat ze moeten doen. Wat ze zojuist hebben gezien maakt de berichten uit de bibliotheek een stuk geloofwaardiger, en als er echt een wolfman in het kasteel rondwaart, moet die levend worden gevangen. Maar dan moet Dan Maros zijn zwaard niet op de verkeerde plaats in het beest steken, nee, dat zou alles verpesten. Als de wolf die ridder echter eerst verscheurt, dan zou het veel makkelijker worden. Die Dan Maros staat maar in de weg met zijn oprechte trouw en zijn moraal, Roberto zou hem missen als kiespijn.
Dan richt hij zijn aandacht op het meisje, haar gescheurde kleren verhullen slechts zeer weinig van haar bovenlijf, een... prikkelend uitzicht. Snel zet hij zijn vriendelijke masker op, en terwijl hij een hand uitsteekt op haar overeind te helpen praat hij tegen haar met zachte stem.
"Kom, sta op, er gebeuren hier dingen waar een dame niets mee te maken moet hebben. Ik breng u wel naar een vertrek waar u bij kunt komen."

* * *

Uriel:

((De Gepokte uit de Taveerne; terugkomst van de strijd))

Hij had te lang gedraald in de taveerne, maar hij had even tijd nodig gehad om tot zichzelf te komen. Daarbij had hij weer iets geleerd over Rasham. Hij wou alleen dat hij de naam wist van de jonge vrouw die interesse had in de tempelier. Hij zou alle stukken moeten kennen voordat het spel gespeeld kon worden zoals het behoorde. Er was geen excuus voor rommeligheden als plots opduikende spelers. Zo kon hij het geheel niet overzien.

Mijmerend liep hij door de gangen van de Dwalende Kamers totdat hij de scheuren in de vloerbedekking zag. Hij bukte even om ze te inspecteren. Het waren klauwsporen. Ze hadden niet alleen de vloerbedekking beschadigd, maar ook de stenen vloer er onder. Hij stond op en luisterde aandachtig, zijn hand om de greep van zijn slangendolk geklemd onder zijn mantel. Er was hier iets ontzettend niet in de haak en hij haatte het als er iets niet klopte waarvan hij niet op de hoogte was. Hij hoorde ver weg wat rumoer, maar dat konden net zo goed bedienden zijn. Oplettender dan voorheen sloop hij nu door de gangen op weg naar zijn kamer, daarbij kon hij de scheuren in de vloerbedekking blijven volgen en ook het strijdrumoer kwam dichterbij. Hij hoorde een krijs en begon harder te lopen. Als dit ook maar iets met hem van doen had, dan zou hij zichzelf zijn afwezigheid niet vergeven. Als het boek weg was als hij terugkwam dan was veel, heel veel werk verloren.

Gehaast kwam hij de hoek om en zag daar zijn jonge leerlinge, gewond op de grond liggen. Een man in zilver en zwart stond over haar heen gebogen, de rug naar hem toegekeerd en twee mannen in dezelfde uniformen stonden niet ver af. De Gepokte herkende geen van de mensen, noch de uniformen, maar klaarblijkelijk hadden ze iets te maken met het rumoer van net en met zijn leerlinge. Hij moest zich bedwingen om niet dichterbij te sluipen en de man ogenblikkelijk zijn slangendolk te doen voelen. Een aanval op zijn leerlinge, met z`n drieën hoe verachtelijk! Een woeste blik kwam in zijn ogen en zijn neusvleugels trilden van woede. Het adertje op zijn voorhoofd klopte vervaarlij. Hij kon het echter niet riskeren een verkeerde beslissing te nemen. Nu een gevecht aangaan met drie man zou waanzin zijn. Hij slikte zijn woede in, maar er klonk een meer dan dreigende toon in zijn stem.

"Wat moet dat daar en wie bent u?!"

((De Gepokte, Roberto Schwarzherz en Leana Terived verder in: De Dwalende Kamers: In Duister gehuld 1a))

* * *

Galliminus:

Galliminus rolde door het kleine vertrek en kwam hard tot stilstand tegen een met glas in lood versierde deur.. Hij keek snel om zich heen om de situatie op te nemen. Een situatie die ellendig was,..zijn dolk was hij tijdens de lange val kwijtgeraakt. Hij lag hier nu zonder wapen en enkele passen verderop krabbelde de wolfman ook overeind. In een reflex greep hij een grote statige zilverkleurige kandelaar standaard die naast de deur stond. Hij opende de deur en stapte naar buiten. Hij stond op het balkon en keek uit over de tuinen.

" Heer Randragam, en de overige Heersers Alvaran's, schenk mij de innerlijke koelte om de wapens en de vlammen van verderf te weerstaan, dit om uw Grootheid te prijzen!,..Ik smeek U"
Hij moest de wolf uit het kasteel zien te krijgen,...Hij sprong op de brede leuning en sprong een kleine twee passen omlaag. Dakpannen versplinterde en enkelen vielen,...hij gleed haast naar beneden,...De priemende pijn in zijn ribben en en rug weerhield hem ervan om verder te lopen..Hij draaide zich om en daar stond de wolf op hem neer te kijken vanaf het balkon,..Hij rook de misselijkmakende adem van het beest. Het was alsof het beest een grijns op zijn vervloekte gelaat had...De wolfman speelde enkel met hem....

* * *

Uriel:

Kind van de Koude was snel achteruit gekropen. De duistere nis onder de trap zorgde voor een prima bescherming tegen het licht en tegen de menswezens die nu overal vandaan leken te komen. De man in staal was een kamer in gerold met het wolfwezen. Twee menswezens in zilver en zwart waren er geweest en weer gegaan toen een derde in zilver en zwart opdook en de deuren sloot. Hij sloot de deuren! Kind van de Koude snapte het niet. Zag deze man niet dat de man die in het duister was hulp nodig had? Voorzichtig sloop hij weg van de man in zilver en zwart. Hij moest iets doen, anders was het menswezen dat in de duisternis was verloren. Hij duwde zachtjes tegen een deur verderop en opende deze. Zijn ogen moest hij tot spleetjes knijpen toen bleek dat de kamer niet verduisterd was. Het Licht was fel en Kind van de Koude kon nauwelijks zien, maar hij moest iets doen. Het wolfwezen was te gevaarlijk. Het wolfwezen had hem geroken en zou hem vangen als het klaar zou zijn met de man die in het duister was. Hij hoorde de stenen kreunen buiten. Hij kneep zijn ogen zo hard mogelijk dicht en zocht op de tast de uitweg naar het licht. Het was warm, zo ontzettend warm, die gloeiende vuurbal die op zijn huid scheen. Hij beet op zijn tanden, maar klom naast het raam naar buiten. Zijn klauwen toevertrouwend aan zijn broeders; de stenen. Omhoog kroop hij en toen naar rechts. Beneden hoorde hij de adem van de man die in het duister was, hij rook en hoorde de wolfman, maar hij durfde niet te kijken. Het licht zou te fel zijn. Hij bad zijn broeders de stenen dat hij zich boven de wolfman bevond. Hij voelde hoe iets even voor de gloeiende vuurbal schoof, een wolk heette het in menswezen taal, en hij maakte van de gelegenheid gebruik om heel even een oog tot op een kiertje te openen. Beneden hem stond het Wolfbeest en de man die in het duister was bevond zich op het dak. Kind van de Koude manouvreerde nog wat naar rechts. Toen schoof de wolk weer voor de zon uit en kon hij niet meer op zijn gezicht vertrouwen. Het werd weer heet tegen de stenen, maar hij moest nog even geduld hebben totdat hij het lompe gewicht van de wolfman op de balustrade zou horen...

* * *

Lupijn:

De wolf knipperde met zijn ogen toen hij naar buiten stapte achter de ridder aan. De rode lichtpuntjes in zijn ogen leken minder fel te gloeien. Hij keek zoekend rond naar waar de man gebleven was. Hij zag zijn prooi even verder op de daken van het kasteel. Toen leek het alsof de wolf een klap in zijn gezicht kreeg van alle geuren die de stad door de warmte van de dag uitwasemde. Versuft van alle indrukken die door zijn neus zijn hersens ingejaagd werden week hij terug naar de deur. Deze viel echter net zachtjes dicht.

Op dat moment kwam de zon achter de wolken vandaan, de felle gloed genadeloos brandend in zijn ogen en op zijn huid. De wolf maakte een zacht grommend geluid dat langzaam overging in een jankend gehuil, toen er op zijn huid opeens een paar kale plekken verschenen. Wanhopig duwde hij tegen de deur aan, die echter gesloten bleef. Ondertussen leken zijn oren van vorm te veranderen en werd zijn staart langzaam korter. De wolf stapte terug het balkon op, draaide zich weer naar de deur en met een lenige sprong brak hij door de glas-in-lood ramen die de deuren naar het balkon versierden.

Aan de andere kant van het glas landde hij op de borst van een man, die omviel onder het gewicht van de enorme wolf die plotseling tegen hem opsprong. Samen vielen ze op de grond. De wolf schoot onmiddellijk overeind en schoot als een zwart-grijze bliksemschicht de gang op, het labyrint van gangen in...


((ooc: Lupijn naar “De Binnenplaats en de Grote Hal, De galmende hal”))

* * *

Uriel:

Kind van de Koude hoorde enkel de wolf huilen en zelf voelde hij hoe de zon zijn huid teisterde. Hij hoorde het breken van glas en het wegrennen van de wolfbeest. De man die in het duister was zou het verder wel alleen afkunnen. Snel klom hij naar beneden, totdat hij voelde dat er een opening was naar binnen. Hij liet zich op de grond vallen en kroop snel onder een kast en de schaduw in. Daar opende hij voorzichtig zijn lichtgevoelige ogen. Eerst zag hij alleen maar witte dansende puntjes, maar langzaam keerde het beeld terug. Hij kon weer een beetje zien en inspecteerde de schade die de vuurbal boven hem aangericht had. Een paar schroeiplekken. Voorzichtig likte hij zijn wonden. Hij jankte zachtjes en rolde zich op onder de kast. Hij wou even niets meer met deze menswezens te maken hebben...

* * *

Roberto Schwarzherz:

Een regen van glasscherven, gevolgd door een enorm gewicht op zijn borst, en tenslotte een poot in zijn gezicht van een wegrennende wolf. Ondanks deze afranseling staat Roberto onmiddelijk weer op. Hij moet weg, achter het beest aan, voordat Galliminus weer binnen komt. Zo snel als de pijn van de val en de bochten in de gange toestaan volgt Schwarzherz het beest, doch een veilige afstand bewarend en doodstil.

((Roberto Schwarzherz naar de Binnenplaats en de grote hal => galmende hal))

Edited by: Roberto Schwarzherz at: 5/9/03 3:19:15 pm

* * *

Samara Jalaya:

<< De Koninklijke Vertrekken << De Kamer van de Honderd Ogen

Het zware fluweel van haar rokken verzwaarde Ophelia's gang en beperkte haar in snelheid en beweging. Toch rende ze en probeerde zijn spoor te volgen. De stenen spraken zowel tegen hem als tegen haar, zoals ze duizend verwarrende dingen in het oor van een ieder fluisterden en verwarring schepten bij hen die hun spraak niet gewend was.

"Wacht!" fluisterde Ophelia. Haar vertrekken lagen ver achter haar, de gang die ze in was geslagen daalde in hoogte bij iedere stap die ze zette. Het was er duister en vochtig, stil en verlaten. "Kind!" fluisterde ze. "Kindje!"

* * *

Uriel:

Riep iemand? Het mensvrouwwezen van eerder? Kind van de Koude kroop voorzichtig onder de kast uit. Hij legde een hand op de kale steen onder het tapijt dat de vloer bedekte. Nu haarde hij duidelijk een stem... een stem die riep, die wou dat hij tevoorschijn kwam. Hij wist niet of hij wel gevonden wou worden. Hij twijfelde en kroop toen verder voorzichtig in de schaduw blijvend. De uitgang was vrij en hij glipte vlug de hoek om. Langzaam langs de zijkant van de gang bewoog hij zich voort. Hij voelde hoe zij dichterbij kwam. Hier zou hij haar kunnen zien. Hij kroop terug in een nis. Hij zou haar zien, zij hem misschien niet gelijk. Zijn ogen pasten zich aan aan de duisternis in de nis en het licht erbuiten. Hij kroop in elkaar en legde een hand tegen de muur. Was het de bedoeling dat zij hem zou vinden? Ze was... familie... zeiden de stenen...

* * *

Galliminus:

Galliminus probeerde op het balkon te klimmen, maar het viel hem zwaar. Zijn gewaad kleurde rood. Het beest had hem goed geraakt. Hij gleed uit over de losse dakpannen. Wanhopig greep hij om zich heen maar greep enkel naar dakpannen die eveneens loslieten. Het regende dakpannen en Galliminus tuimelde over de dakgoot naar beneden. Hij viel enkele meters naar beneden en lande hard op de Wachtmuur. Was hij enkele meters verder naar links of rechts gevallen was hij zijn dood zeker tegemoet gedoken. Hij probeerde overeind te komen maar zakte door zijn knieën. Waarschijnlijk was het verstandiger om even te blijven liggen.

Was er dan niemand die hem te hulp kwam? Geen wachters, geen soldaten?.. Dit was ridicuul. Als hij weer op krachten was zou hij de wachters van het kasteel eens bij de kraag vatten. Het viel hem zwaar om streng te zijn, maar nu had hij geen keuze. Er liep een wolfman door het kasteel, en hij leek de enige te zijn die er werk van maakte....een werk wat hij zeker niet alleen kon klaarspelen. Het was goed geweest dat de wolfman vluchtte,..al wist Galliminus nog steeds niet waarom. De wolfman had hem makkelijk kunnen doden, maar had het niet gedaan. Schuilde er dan nog steeds iets van de Klerk in het beest?

* * *

Lucer Vincero:

Lucers inspanningen hadden geen nut, zelfs als het spoor nog verder liep op de plek waar hij het laatst gezien had, dan had hij er nu niks aan. De magie van de stad speelde hem voor de zoveelste maal weer parten.
Gefrustreerd keek hij door het raam aan het einde van de gang, hij kon de Wachtmuur zien maar hij had al geleerd dat deze wetenschap hem weinig zou helpen in zijn dwalen door het kasteel.

Plots regende het dakpannen, die stuk vielen op de muur of vele meters lager op de grond. Tussen de dakpannen bevond zich de ridder die hij gisteravond bij de Vrouwe gezien had. De ridder lande met een doffe klap van metaal op steen op de muur.
Lucer opende het raam en keek naarbeneden. Daar zag hij de ridder liggen met een omlijsting van dakpannen. Het gewaad van de ridder was roodgekleurd en de vlek breide zich nog uit. Lucer keek naar boven om te zien waar de ridder vandaan was gekomen, hij zag een lichtverbogen dakgoot en een balkon.

Lucer kon niet bevatten wat een man met een zwaar harnas op het dak zou moeten maar hij had weinig tijd om erover na te denken.
Die man had hulp nodig en snel, Lucer draaide zich om om een weg naar beneden te vinden maar bedacht zich toen. De gangen zouden hem weer kunnen misleiden en dan zou die man daar blijven liggen om te sterven.
Hij draaide zich weer naar het raam om. Hij schatte de afstand tussen het raam hoogstens 2 meter. Hij had wel hogere sprongen gemaakt om een kasteel te ontvluchten maar toen lag er een gracht onder en geen smalle muur met daarop een gewonde ridder.

Hij borg zijn mes weer weg en zette voorzichtig een voet op de smalle vensterbank. Het geluk was met hem, de muur bevond zich recht onder het raam en als hij zich uit het raam liet zakken dan zou hij geen sprong hoeven te maken, hoogstens een val van een halve meter.
Hij ging op de vensterbank zitten en teste de kracht van de gordijnen die naast het raam hingen. Het was een stevige stof, het zou hem lang genoeg dragen. Hij gooide de onderkant van de gordijnen over de vensterbank en pakte deze stevig vast. Toen liet hij zich langzaam van de vensterbank glijden en met een korte val hing hij aan het gordijn.
Hij keek nog eens naar beneden, de ridder lag een klein eindje van de muur af en dus was er een ruimte vrij waar Lucer kon landen.

Hij liet de gordijnen los en kwam op de muur terecht. De ridder lag nog steeds op dezelfde plek pijn te lijden. Vlug liep Lucer naar hem toe.
"Ik kom u helpen heer ridder, vertel me wat ik kan doen om uw pijn te verlichten en daarna zal ik de wachten roepen om u naar uw kamer of een geneesheer te brengen..."

* * *

Galliminus:

Galliminus keek op naar de man die hem te hulp was geschoten.. Het was dezelfde man die hij een gesprek had horen voeren met de Vrouwe.. De pijn in zijn ribben was vervelend, maar waarschijnlijk had hij niets gebroken.. Het voelde in ieder geval niet zo. De drie wonden op zijn borst die parallel langs elkaar liepen deed het meeste pijn.. Dat was de plaats waar de klauwen van de wolfman door zijn plaat-maliën waren gekomen. Zonder uitrusting had het monster hem verscheurd. Of het nu Lupijn was of iemand anders,..dit was een gevaar wat niet los rond mocht lopen.....tot Galliminus' spijt.
"Ondersteun me, en breng me naar de geneesheer.." Galliminus stond op, met hulp van de man welliswaar, en strompelde naar de dichtsbijzijnde deur.. "Lucer, was het toch? Het spijt me dat we op deze manier kennis moeten maken......ahhrgh..., maar er heerst een groot gevaar..."
Lucer opende de deur die op een klein wachtlokaal uitkwam.. Galliminus steunde op de man en ging in de vensterbank zitten.. "Ik kan geen trappen lopen nu,.. haal de geneesheer en zeg tegen de eerste de beste soldaat dat de commandant naar dit wachtlokaal moet komen.. Het kasteel moet dicht,..geen mens komt er meer in of uit....en Lucer...bedankt,..Ik zal dit niet vergeten.."
Galliminus deed zijn uitrusting uit,..althans, wat er nog van over was. Zijn witte hemd met zijn familie wapen, de rode leeuw, was geheel rood geworden nu.. De leeuw lag in een bad van bloed.. Galliminus was verbaast dat de wonden van de klauw niet heelden... Het bloed stolde wel,..maar van een snellere genezing was geen sprake...

* * *

Lucer Vincero:

Lucer hielp de gewonde ridder het wacht lokaal binnen. De man zag er
slechter uit dan te verwachten was van iemand die van het dak gevallen was.
Lucer had afwezig geknikt toen de man zijn naam had genoemd, hij had over een groot gevaar gesproken, was hij dan toch niet de enige die van de wolfman wist.

Maar toen hij de wonden onder de uitrusting zag schoot hem het gesprek met de bediende in de bibliotheek weer te binnen. Een ridder! Dat moet deze man geweest zijn, hij heeft met de wolfman gevochten. Daarom moet hij ook op het dag geweest zijn. Deze conclusie schokte hem, hij moest deze man nu helpen maar het kon zijn dat hij later in het gevang gezet zou worden voor de aanval op de klerk. Daarintegen, misschien wist de ridder van de wolfman voordat de klerk erin veranderde en wou hij deze uitschakelen voordat het moorden zou beginnen.

Toen realiseerde hij wat de ridder tegen hem zei. "Mag ik ook uw naam weten heer ridder? Zodat ik de soldaten kan zeggen van wie deze opdracht komt.
Weer schoten zijn gedachten weer naar de wolfman en het gevecht dat plaats moest hebben gevonden. Waar is de wolfman nu? Hij zegt dat het kasteel afgesloten moet worden, heeft dit zin, een wolfman is lenig en sterk, het moet niet onmogelijk zijn om van een buitenmuur naar beneden te springen de stad in.
Hij schudde deze gedachten van zich af en keek naar de man, hij zag er slecht uit, hij zou snel een geneesheer nodig hebben.

Lucer liep een klein eindje de wenteltrap, die zich in het wachtlokaal bevond, af; maar bleef binnen gehoorsafstand van de ridder. Geen soldaat inzicht, de wacht hier wordt niet erg serieus genomen...

* * *

Lucer Vincero:

Lucer besloot toch maar een eindje verder te lopen. Het wachtlokaal was leeg en het daaronder gelegen vertrek ook, maar hij hoorde nu wel gepraat vanuit het vertrek daaronder.
Hij liep de trap met een paar treden tegelijk af, er zaten twee soldaten in het vertrek die hem nu verbaasd aankeken.

Lucer legde de twee uit dat er een ridder was die hulp had en dat er een geneesheer gehaald moest worden. De ene rende snel naar de ziekenboeg om een geneesheer te halen en de andere volgde Lucer naar de ridder.
"Heer Dan Maros!" de soldaat was klaarblijkelijk ontdaan van het aanzicht van de ridder met een plas bloed op de grond en nog meer in wapenkleed.

De tijd verstreek en de heer Dan Maros droeg de soldaat op de comandant van de wacht naar de ziekenboeg te laten komen. De soldaat was al weg toen de geneesheer binnenkwam met een paar soldaten die een draagbaar mee droegen. De geneesheer maakte een provisorisch verband en droeg toen heer Dan Maros op om op de draagbaar te gaan liggen.
Dan Maros gaf gehoor aan de opdracht van de geneesheer en zo vertrok de stoet naar de ziekenboeg. Halverwege verontschuldigde Lucer zich en keerde hij terug naar zijn kamers. Hij moest zich eerst maar eens gaan opfrissen voordat hij dit nieuws aan de Koningin zou gaan mededelen.

((Lucer>>De Dwalende Kamers>>De Kamers van Heer Vincero.))

((OOC: Ik heb Galli maar even uit de draad laten wegdragen zodat deze draad weer uitsluitend voor de Gepokte en Leana wordt. Als iemand hier problemen mee heeft meld dit dan even.))

Edited by: Lucer Vincero at: 8/31/03 9:57 am

* * *
Back to top
View user's profile Send private message
Display posts from previous:   
Post new topic   This topic is locked: you cannot edit posts or make replies.    Raganorck Forum Index -> De Geschiedenis van Raganorck All times are GMT
Page 1 of 1

 
Jump to:  
You cannot post new topics in this forum
You cannot reply to topics in this forum
You cannot edit your posts in this forum
You cannot delete your posts in this forum
You cannot vote in polls in this forum


Powered by phpBB © 2001, 2005 phpBB Group