Raganorck Forum Index Raganorck

 
 FAQFAQ   SearchSearch   MemberlistMemberlist   UsergroupsUsergroups   RegisterRegister 
 ProfileProfile   Log in to check your private messagesLog in to check your private messages   Log inLog in 

Bastaard

 
Post new topic   Reply to topic    Raganorck Forum Index -> De Kamer der Letteren
View previous topic :: View next topic  
Author Message
Uriel
Dromenvanger


Joined: 17 Oct 2002
Posts: 1179
Location: Utrecht

PostPosted: Sat Jan 03, 2004 2:26 pm    Post subject: Bastaard Reply with quote

Het grote pakhuis zag er verlaten uit, maar een welingelichte bron wist wel beter. Overal loerden de ogen van de wachters en iedereen die er niets te zoeken had, had eerder een pijl in zijn hart dan dat hij de kans had om te schrikken. Een schier dronken zwerver zwalkte over de pier en verdween vervolgens in de schaduwen van het pakhuis. Een snelle roffel op de deur en een luikje schoof open. Twee duistere ogen gluurden naar buiten en de grendel werd weggeschoven. De man ging naar binnen en liep verbazingwekkend recht voor een dronkelap. “Hoever is het?” Vroeg hij terwijl hij met haastige stappen het pakhuis doorbeende. De man die de deur had geopend antwoordde: “De chirurgijn is al vanaf deze middag bij haar heer. Het ziet er niet goed uit.” De man vloekte en stormde verder. Hij sloeg de helft van de traptreden over toen hij naar boven rende. Boven gooide hij een deur open. Binnen was het benauwd en er was maar weinig licht. De paar kaarsen die hier stonden waren enkel nog stompjes en flakkerden in de koude windvlaag die met de man de kamer binnenwaaide. De kamer zelf werd gedomineerd door een groot bed. Daarop lag een jonge vrouw in barensnood. Haar blonde haar zat tegen haar gezicht geplakt van het zweet. Naast haar zat een chirurgijn en een vroedvrouw die af en toe het gezicht van de vrouw depte. De chirurgijn keek op en fronste zijn wenkbrauwen. Toen zag hij wie het was die de onaangename windvlaag veroorzaakt had, stortte hij zich vol overgave weer op zijn instrumenten.
.
“Hoever?” vroeg de breedgeschouderde man weer. De chirurgijn keek bezorgd op. “De weeën komen al snel. Mirna hier zegt dat de baby in een stuit ligt.” De man wist niet goed wat dat te betekenen had, maar hij zag dat zijn vrouw veel pijn had. “Verdomme, doe dan iets en zit daar niet zo te niksen. Ik betaal jullie toch niet voor niets?” De chirurgijn haalde zijn schouders op. “Ik kan niets meer doen heer, het is allemaal in Gods almachtige hand. Wellicht kunt u beter gaan…” De man hief machteloos en geďrriteerd zijn handen ten hemel, zuchtte en stampte woest de kamer uit. Heel even hield hij zijn stap in en trok hij zijn hoofd tussen zijn brede schouders toen hij achter zich zijn vrouw hoorde schreeuwen van de pijn.

Hij liep de gang door en opende een deur een paar kamers verderop. Binnen rook het naar wierook en er brandde een enkele kaars voor het beeld van de gekruisigde. Het kaarslicht werd weerspiegeld in de rode robijnen die het kostbare kruisbeeld sierden. De man knielde op het rode tapijt dat voor het altaar lag, vouwde zijn handen en boog zijn hoofd totdat hij het koele steen raakte. Het duurde lang voordat de gebeden hem in een bijna meditatieve staat brachten door hun herhaling. Het zwakke flakkerende licht van de kaarsen, de geur van de wierook en de koelte van het stenen altaar waar zijn hoofd tegen lag leken allemaal weinig te helpen. Uiteindelijk begon de buitenwereld te vervagen tot niets meer dan een vaag besef van tijd en ruimte. Hij had er geen idee van hoe lang hij daar gezeten had, maar gedurende zijn gebeden was er echter een steeds terugkerende gedachte; als zij dit nu maar mocht overleven….

Plotseling hoorde hij geklop op de deur. Met een ruk keerde hij terug in de realiteit. Zijn benen tintelen en hij werd duizeling toen hij opstond en de deur open deed. “Heer, u heeft een zoon…” zei de chirurgijn, terwijl hij aan zijn tuniek frunnikte en naar de punten van zijn schoeisel staarde. Er was iets mis, was alles wat deze gestalte uitstraalde voor de man. “Mijn vrouw?” Vroeg hij. “Overleden,” zei de chirurgijn hoofdschuddend, “het spijt me heer, ik kon niets meer voor haar doen, alstublieft straf mij niet voor mijn onkunde…” De chirurgijn deed een paar passen terug tot hij met zijn rug tegen de muur stond en met een bange blik de gang afspeurde naar een uitgang. De man schudde zijn hoofd en zei met een brok in zijn keel: “… en het kind?” De chirurgijn haalde weer wat kalmer adem en waagde zelfs een voorzichtig glimlachje. “Een gezonde zoon heer.” De man knikte zwijgend. “Haal een min voor hem, en snel. Nee, beter nog. Hij moet hier niet opgroeien tussen dit dievengespuis. Neem hem mee en breng het kind naar een klooster. Hij zal me alleen maar aan zijn moeder herinneren.” Tranen drongen zich op achter zijn ogen. Hij draaide zich om en liep terug de kleine huiskapel in. Voor het altaar knielde hij weer neer, sloeg met zijn vuisten op de stenen vloer naast het rode tapijt tot ze bloedden en huilde…

Een paar minuten later rende de chirurgijn over straat. De dokterstas hing als een sliert aan zijn arm terwijl zijn neus zover naar voren gestoken was dat zijn rug bijna een horizontale lijn vormde. Dit moest hij melden gaan. Vlug rende hij de straten in van het Donkerkwartier. Hij sloeg linksaf bij de leerlooier, waar het altijd nog erger stonk dan in de rest van de stad en weer rechts een klein hofje in. Daar stak hij het pleintje over en verdween in de schaduwen van een zuilengalerij. De maan zette alles in een zilverachtig licht en weerspiegelde in de glazen van het brilletje van de chirurgijn. Hij klopte op de deur en deze werd open gedaan. Een figuur gekleed in een ruw wollen habijt met de kap over zijn ogen gebaarde hem binnen te komen. De chirurgijn zette twee stappen naar binnen. De gang was verlicht met een aantal kaarsen die in nissen stonden. Ze wierpen vreemde schaduwen op de plavuizen vloer en witgekalkte muren. De monnik die de deur geopend had ging hem voor de gang door. De chirurgijn volgde aarzelend. Bij een grote houten deur bleef de monnik staan en haalde een ijzeren sleutel tevoorschijn. Hij opende de deur en pakte een fakkel. Deze hield hij bij een kaars totdat hij vlam vatte. Hij gaf deze aan de chirurgijn die hem aarzelend aannam. Zenuwachtig frunnikte de chirurgijn aan het hout van de fakkel. De dokterstas woog zwaar nu deze aan zijn arm hing. De monnik wachtte geduldig totdat de chirurgijn een laatste keer diep adem haalde en begon aan zijn lange afdaling een steile wenteltrap af…

Mirna de vroedvrouw had de kleine huilende bundel mantel, doeken en baby dicht tegen zich aangedrukt. Met snelle passen liep ze over de pier. Het kind moest zo snel mogelijk ergens ondergebracht worden. Gelukkig kende ze een vrouw die zojuist een kind verloren had. Zij zou de jongen kunnen voeden en misschien zou hij zelfs bij die mensen kunnen blijven wonen. De kans dat de vrouw opnieuw zwanger kon worden was immers heel klein en de man zou vast wel een extra paar handen in zijn winkel kunnen gebruiken. Plotseling struikelde ze bijna. De straten waren erg donker en ze moest een aantal keren stoppen en zich opnieuw oriënteren. Ze stak een hoge smalle brug over een gracht over en liep op goed geluk richting de hoofdstraat. Tenslotte zag ze in een zijstraat het uithangbord van de kleine kruidenierswinkel die ze zocht. Ze klopte op de deur. Eest zachtjes, maar steeds harder, totdat er werd opengedaan. Een halfgeklede man met een grote warrige bos blond krulhaar deed open. “Mirna? Wat..?” Nog voor hij een vraag had kunnen stellen was Mirna langs hem heen naar binnen gedrongen en was ze gaan zitten; uitgeput van de weg hierheen. Sussend sprak ze tegen het bundeltje kleding dat ze in haar armen hield. “O mijn hemel, Mirna? Is dat…?”
Mirna keek op en knikte. “Ik wist niet waar hij anders heen moest en ik moest meteen aan jullie denken. Masra heeft net een kind verloren en de kans dat ze weer zwanger wordt… nuja… en jij, Gab, je kan wel een hulp gebruiken later… dacht ik zo…” “Stil maar,” zei Gab; “… het is goed dat je hierheen gekomen bent. Het kind is hier meer dan welkom en dat weet je.” Hij had de deur dichtgedaan en stond een beetje verbouwereerd te draaien. “Wat is er hier allemaal aan de hand?” Een slaperige vrouwenstem kwam van boven aan de trap. “Mirna, schat, ze heeft een ongewenst kind… een jongetje, toch?” “Sta daar dan niet zo, Gab,” Zei Masra; “rakel het vuur op. Mirna kan vast wel wat van jouw befaamde kruidenthee gebruiken. Wat ben jij toch een waardeloze gastheer.” Klaarwakker liep ze naar beneden en nam het bundeltje van Mirna over. Van bovenaf staarde ze in een slapend gezichtje met daarnaast een dicht geklemd vuistje en ze glimlachte…

“De constellaties zijn correct.” “De berekeningen kloppen. Wat voel je mijn broeder?” “Het is geboren, vlakbij broeder.” “Wat doen we nu?” Vroeg een vierde stem. “We wachten en houden het in de gaten.” “Ze zullen het eens komen opeisen.” “Dit kind is onze kans, onze enige kans, broeders.” “Goed, we zullen het in de gaten houden.”…

------

Stap voor stap, beducht voor de oude ongelijke en spekgladde stenen treden daalde de Chirurgijn af in de donkere kelder. De wenteltrap slingerde zich als een slang om de vochtige middenpilaar. Pas toen hij bijna beneden was, rook hij eerst de geur van wierook die de beschimmelde lucht moest verdringen en zag hij daarna de weerschijn van een panisch flakkerend haardvuur. Hij stak de toorts in een houder en liep een vertrek in. De halfronde vorm deed vermoeden dat het vroeger een wijnkelder was geweest, maar nu werd de achtermuur volledig in beslag genomen door een haard die veel weg had van een opengesperde muil. In de zijnissen flakkerden kaarsen en de vloer was bedekt met dezelfde kille grijze steen als waar de trap van was gemaakt. Voor het haarvuur stond een houten bureau en daaraan zat een in het zwart gehulde man te schrijven. Hij was mager en zijn gezicht vertoonde overduidelijk de littekens van de pokken. Het was een wonder dat de man de ziekte overleefd had, maar het had hem zeker niet onaangetast gelaten.

De Chirurgijn liet zijn dokterstas tussen zijn benen ploffen en schraapte voorzichtig zijn keel. “Ik weet dat je er bent.” Zei de man achter het bureau eenvoudig en doopte zijn veren pen nogmaals in het kleine inktpotje op de hoek van zijn bureau. Pas na wat voor de Chirurgijn een eeuwigheid leek, keek de man op. “Het is geboren.” De chirurgijn knikte angstig. De abt was hem altijd een stap voor. “Waar is het nu dan?” De chirurgijn schraapte zijn keel en schuifelde met zijn voeten. Een zakdoek ging over zijn bezwete voorhoofd en hij opende zijn mond. “Zeg me niet dat je dat niet weet!” Bulderde de abt. “Je weet toch dat ik had bevolen dat je het kind hierheen brengen moest, niet dan?” De chirurgijn knikte weer. Hij wist dat het zijn opdracht geweest was. “Heer abt…” begon hij voorzichtig. “Spreek, man, waar is het kind!” “Heer abt,” zei de chirurgijn wat vaster van stem nu; “Mirna heeft zich over het kind ontfermd. Het was zo druk, zo hectisch… Ik, ik… ik… “. De abt kwam langzaam overeind achter zijn bureau, zijn stoel schraapte luid over de stenenvloer en zijn gestalte wierp een duistere schaduw die met een angstwekkende snelheid tot aan de chirurgijn kroop. Deze stond trillend in de deuropening. “Geef mij een reden om je niet onmiddellijk van kant te laten maken, imbeciel. Je weet net zo goed als ik de waarde van dit kind en dan nog laat jij het uit je handen glippen.” “Ik, ik… zal het kind voor u zoeken… en vinden, heer abt, en vinden. Jazeker, daar kunt u van op aan, zeker en vast, vast en zeker, jaja, haha.” De chirurgijn schuifelde nu niet alleen met zijn voeten maar bewoog tegelijkertijd met tussenpozen van een seconde zijn witte zakdoek over zijn voorhoofd en zwaaide met zijn ene vrije hand wild in de ruimte om zijn woorden kracht bij te zetten. Als de abt een gevoel voor humor had gehad zou hij in lachen zijn uitgebarsten. Nu ging hij enkel weer zitten. “Dat is je geraden. Je hebt vier dagen de tijd. Wegwezen, wurm.” De chirurgijn boog als een knipmes, nam zijn dokterstas weer van de grond op en haastte zich de trap op. Daarbij vergat hij zijn toorts beneden waardoor hij halverwege bijna van de trap tuimelde. Boven was niemand meer. Hij haastte zich de gang door en sloot stilletjes de deur achter zich. Even leunde hij met zijn rug tegen de kille kloostermuur, maar toen zette hij zich weer in beweging. Hij had nog veel te doen, zoveel en hij wist niet waar hij beginnen moest.

Mirna was nog even blijven hangen bij Gab en Masra. Uiteindelijk was ze bijna ter plekke in slaap gevallen. Het was een lange dag geweest, maar ze was blij dat het in ieder geval voor het kind goed was afgelopen. Met een beetje geluk zou het nooit beter weten dan dat Gab en Masra zijn ouders waren. Het kind zou veel gelukkiger zijn als kruidenierszoon. Mirna liep over de hoofdstraat. De kleine steegjes waren te gevaarlijk op dit uur. Voorzichtig begon in het oosten de lucht alweer lichter te worden, maar door de mist werd alles niet rozig, maar eerder minder zwart gekleurd. Plotseling doken vanuit de schaduwen een drietal gestalten op, met getrokken messen. “Je weet teveel.” Siste er eentje. Mirna wilde gillen, maar een behaarde hand werd van achter tegen haar mond gedrukt en een dikke arm om haar middel perste de lucht uit haar longen. “We kunnen niet toestaan dat je onze verblijfplaats kent.” Ging de sissende stem verder. “Dries, steek haar neer.” “Waarom moet ik altijd…”protesteerde een slome stem. “Daarom, nu goed! steken, oetlul.” “Owkee,” antwoordde de schaduw die met Dries was aangesproken. “maar de volgende keer doet iemand anders het hoor.” “Jaja. Schiet nu maar op.” Zei de derde schaduw. Mirna hoorde het geluid van iets dat tegen een muur gezet werd. Daarna flitste er een mes in de handen van schaduw Dries. Mirna voelde een doffe pijn zich vanuit haar maagstreek uitbreiden over de rest van haar lichaam en het laatste wat ze hoorde was het drietal dieven die zich al kibbelend uit de voeten maakten.

Hoog in hun toren zaten de broeders bij elkaar. Op de houten bureaus lag een ingewikkelde brei aan papieren met cirkels, driehoeken, getallen en ondefinieerbare tekens. “Het klopt toch allemaal, niet?” De rest murmelden iets wat op instemming leek. “Het zal niet lang duren voordat het kind gevonden wordt.” zei er een. “Vlammen, het worden vlammen.” Zei een ander met een afwezige blik in zijn ogen. “Moeten we dan niet ingrijpen?” Vroeg de eerste weer. “Ingrijpen? Wij grijpen nooit in. We kunnen hoogstens iemand laten ingrijpen… Het is een kwestie van de juiste persoon op de juiste plaats zien te krijgen.” De broeder die dit gezegd had draaide zich om naar een groot vijfhoekig bord waarop verscheidene houten figuren in diverse kleuren geplaatst waren. Langzaam verplaatste hij een grijs stuk en schoof het drie vakjes naar rechts. Daarna verzette hij drie donkerblauwe stukken naar de rand. “Het amalgaam van krachten werkt onvermijdelijk toe naar de groei van de kinderen van het licht. Het zal niet lang meer duren.” De oudste van het stel draaide zich om van het grote raam waardoor de langzaam lichter grauw wordende hemel zichtbaar was. “Kom, zelfs een fontein van kennis moet schapen over de dam laten gaan. Morgen gaan we verder.”

Het was vroeg in de ochtend voordat de man opstond. De kaarsen op het altaar waren tot stompjes gekrompen en uitgegaan. Onderweg naar buiten kwam hij niemand meer tegen. Hij liep langs de kamer waarin zijn geliefde hun zoon gebaard had. De kamer was verlaten en het bed opnieuw opgemaakt met schoon wit linnen. Zij was verdwenen. Verdwenen zoals een droombeeld vervaagt `s ochtends als je wakker wordt. Hij schudde zijn hoofd. “En toch was het mooi.” mompelde hij.

Met hangend hoofd liep de man de houten trap af en trok zacht de deur achter zich dicht. Voorzichtig priemden de eerste stralen van het ochtendlicht door de dikke mist, maar hij merkte het niet. Met een slepende pas liep hij over de stille straten die leidden naar een verweerde, met klimop begroeide muur. Hij graaide onder zijn mantel en vond daar een kleine ijzeren sleutel. Even ging zijn linkerhand schuil onder de klimop voordat hij het houten deurtje gevonden had en hij met de rechter de sleutel in het slot kon steken. Uit gewoonte keek hij om zich heen, maar eigenlijk kon het hem op dit moment weinig interesseren wie hem zag. Hij ging door de deur en sloot deze weer achter zich. Hij stond in de kleine binnenhof van zijn burcht. Midden op het binnenhof stond een kleine witte fontein. Nu stond deze stil, maar het waterbekken was vol met de oogst van een regenachtige nacht. Hij stak zijn handen in het ijskoude water. Het beet in de schaafwonden op zijn knokkels, maar hij verbeet de pijn en gooide twee handenvol ijskoud water in zijn gezicht. De pijn en het koude water brachten hem weer bij zinnen. Wat had hij ook verwacht? Hij was de Hertog van deze streek en zij een hoer. Zijn geheime verhouding zou uiteindelijk aan het licht gekomen zijn en schande hebben gebracht over zijn huis. Al vaak had hij in de hal gestaan, starend naar de portretten van zijn voorvaderen en gezien hoe ze bestraffend terugkeken. Hij schudde woest zijn hoofd, wreef de slaap uit zijn ogen en streek met de palm van zijn hand zijn baard glad. Het was een droom geweest. Een fijne droom, maar niet meer dan dat en nu was ze voorbij. Met een zucht pakte hij de ijzeren sleutel die hij zojuist nog gebruikt had om het kasteel weer in te komen. Hij keek er even weemoedig naar en liet deze toen in een afwateringsrooster vallen. Hij luisterde hoe het ijzer tegen de stenen zijkanten van de schacht ketste, gevolgd door een korte plons. Daarna draaide hij zich om en liep het kasteel in om zich om te kleden en zich op te maken voor een nieuwe dag aan de zijde van zijn liefdeloze echtgenote en te midden van zijn gehate hovelingen.


Back to top
View user's profile Send private message
Display posts from previous:   
Post new topic   Reply to topic    Raganorck Forum Index -> De Kamer der Letteren All times are GMT
Page 1 of 1

 
Jump to:  
You cannot post new topics in this forum
You cannot reply to topics in this forum
You cannot edit your posts in this forum
You cannot delete your posts in this forum
You cannot vote in polls in this forum


Powered by phpBB © 2001, 2005 phpBB Group